Smyrna, de tweede Eeuw

Kleine getallen hebben grote effecten. Stel je voor dat er rond het jaar 40 een paar duizend volgelingen van Jezus zijn, met name in Jeruzalem en Galilea, en dat dat aantal met gemiddeld zo’n 2 á 3 % per jaar groeit. Rond het jaar 50 zijn er dan nog maar enkele groepjes van enkele tientallen volgelingen in de Griekssprekende steden rondom de Middellandse Zee, minder dan duizend mensen. Maar rond het jaar 100 heb je er dan al zo’n twintigduizend. En rond het jaar 200 zijn het een paar honderdduizend! Die aantallen passen goed bij wat we in onze bronnen zien. Na de Joodse oorlog, die ook veel Joodse volgelingen van Jezus het leven moet hebben gekost, groeit de beweging met name onder de niet-Joden en door natuurlijke aanwas (veel kinderen en goede onderlinge zorg dus). Natuurlijk is dit maar een scenario, maar het geeft je een idee hoe die Joodse sekte uit de eerste eeuw met haar zwaartepunt in Jeruzalem, al vroeg in de tweede eeuw een grotendeels niet-Joodse religie rond de Middellandse Zee kon worden.

Er is wel gezegd dat slechts 1% van de mensen in de oudheid voldoende geletterd was om een verhaal of betoog te kunnen schrijven. Dan kan er rond het jaar 60 maar een handvol ervaren volgelingen van Jezus zijn geweest die dat in het Grieks zouden kunnen. En we hebben een groot deel van hen inmiddels beluisterd: Paulus en Timoteüs natuurlijk, een schrijver voor Jacobus, nog een voor Judas, dan Marcus en Silas voor Petrus, de schrijver van Matteüs, Lucas en nog wat van hun medewerkers. Heel veel meer zullen het er niet geweest zijn. Je kunt je voorstellen dat de latere beweging hun spaarzame geschriften koesterde en kopieerde. Maar tegen het jaar 100, als Johannes van Patmos, Johannes de apostel en de Oudste ons hun werk nalaten, zijn er al tientallen die behoorlijk kunnen schrijven; honderden tegen het midden van de tweede eeuw. De kans dat hun geschriften zouden overleven was veel kleiner. Daarvoor waren het er gewoon te veel en waren ze te weinig gezaghebbend. Papyrus verging en geschriften die onvoldoende populair bleven om steeds op tijd gekopieerd te worden werden vergeten; tenzij we de resten ervan toevallig terugvinden in een droge donkere grot in de woestijn of als citaten in meer populaire teksten.

Reizigers en schrijvers rond het begin van de tweede eeuw

De volgelingen van Jezus vormen in het begin een beweging van migranten en reizigers. De talrijke losse gemeenten en de wegen van het Romeinse Rijk vormen een fysiek internet van servers en verbindingen waarlangs ideeën en geschriften bedacht, gedeeld en beoordeeld worden. We zien zelfs moderators opstaan in de vorm van bisschoppen die de verspreiding van fake news moeten tegengaan.

Tussen de jaren 90 en 110 zien we die informatiestromen terug in een kerkhandboek uit Syrië, in een pastorale brief uit Rome aan de Korintiërs en in de brieven van een ter dood veroordeelde bisschop uit Antiochië en zijn gastheer. Die laatste twee ontmoeten elkaar in de stad Smyrna bij Efeze; de oude man is onderweg om in Rome aan de leeuwen gevoerd te worden. Ze schrijven brieven aan Efeze, Magnesia, Tralles, Rome, Philadelphia, Smyrna en Filippi. Het lijkt erop dat die brieven als een verzameling zijn geredigeerd, net als de verzameling van de brieven van Paulus. We zien dat deze gemeenten aan de weg van Syrië naar Rome veelvuldig contact met elkaar hadden. Ideeën, briefjes en kopieën van de ‘geschriften van de apostelen’ en verzamelingen daarvan werden zo verspreid. Wetenschappers denken in deze brieven uitdrukkingen en zinnen te herkennen uit vrijwel alle boeken en brieven van het Nieuwe Testament, met uitzondering van de briefjes Judas, II Petrus, II Johannes en III Johannes. Maar een vaste verzameling is het nog niet, laat staan “heilige schrift.” Die term bewaren ze vrijwel allemaal voor de Hebreeuwse Bijbel die ze citeren in de Griekse vertaling.

Weer een andere bisschop uit Hiërapolis beschrijft hoe hijzelf reizigers vraagt naar woorden van Jezus die ze nog kennen of die ze gehoord hebben van de apostelen. Hij verzamelt en becommentarieert woorden van Jezus in een serie van vijf boeken die helaas verloren zijn gegaan. Een levende herinnering gaat voor hem nog voor een geschreven tekst. Jezus zélf is ‘het Woord,’ niet de geschriften van zijn apostelen. Het Nieuwe Testament is er nog niet maar je zou wel kunnen zeggen dat de kerk ‘zwanger’ is van het Woord.

De Joodse oorlogen in de tweede eeuw

De oorlog van de Joden die verstrooid wonen onder de volken

In het jaar 113 valt keizer Trajanus Armenië binnen; tussen 114 en 117 valt hij het enorme Parthische Rijk aan, dat de Romeinen nooit hebben kunnen veroveren en waar veel Joden wonen. Meteen vlamt het verlangen op bij Joodse ballingen in oost en west. Is dit hun kans om het heilige land te bevrijden van de Romeinen? Als Trajanus naar de Perzische Golf trekt, vallen Joden aan de Eufraat de Romeinse garnizoenen aan die Trajanus in de steden had achtergelaten. Opstandelingen in Israël vernietigen zijn graantoevoer. Een Messias staat op in de steden van Libië, Lukuas Andreas heet hij. Romeinse tempels en badhuizen worden verwoest. De revolutie slaat over naar Egypte en Cyprus, waar Salamis wordt verwoest. Tienduizenden Grieken en Romeinen worden afgeslacht, ‘honderdduizenden,’ schrijft een Romeins historicus. Het rebellenleger van Lukuas trekt op naar Alexandrië en verbrandt er tempels en Romeinse monumenten.

Trajanus, keizer van 98 tot 117, bezwijkt op 63 jarige-leeftijd. Reconstructie: Daniel Voshart.

Dan keert het tij. Trajanus verovert opnieuw de steden tussen de Eufraat en de Tigris die de Joden hadden ingenomen. Een legioen op Cyprus herstelt de orde en alle Joden moeten het eiland verlaten. Een jaar lang wordt er heftig gevochten in Egypte en Libië. De grote synagoge van Alexandrië ligt in puin en de Joden, ook de Joodse volgelingen van Jezus, worden de stad uitgedreven. Lukuas ontkomt nog naar Lydda in Israël maar ook die stad valt en de laatste rebellen worden er en masse geëxecuteerd.

De Joden hebben verloren maar de Romeinen zien nu de overwinning in Parthië door hun vingers glippen. Trajanus sterft in het jaar 117, als hij ziek en verzwakt probeert terug te reizen naar Rome.

De Bar-Kochba revolutie

De ellende voor de Joden is nog niet voorbij. De nieuwe keizer, Hadrianus, bezoekt Jeruzalem in het jaar 130 en besluit een tempel voor Jupiter te bouwen op de ruïnes van de tempelberg. Als de bouw begonnen is staat er een nieuwe Messias op in Israël. Simon bar Kochba noemen ze hem, de ‘zoon van de ster.’ De opstandelingen slaan munten met een ster boven de tempel. Bar Kochba verslaat de Romeinen en roept een onafhankelijke Joodse staat uit in 132. Maar de Romeinen slaan hard terug met een leger van misschien wel honderdduizend soldaten.

In het jaar 135 is de oorlog voorbij en Judea verwoest. Genocide moet je het noemen. Honderdduizenden doden, talloze slaven en vluchtelingen. Ook de Joodse volgelingen van Jezus in Judea moeten zwaar geleden hebben. De rebellen eisten dat ze Simon bar Kochba als Messias erkennen en de Romeinen zagen hen als Joden die gedood of verbannen moesten worden.

Voortaan is Jeruzalem een heidense stad met een tempel voor Jupiter. Joden mogen er niet meer wonen. De lijn van Joodse leiders van de christelijke gemeente in Jeruzalem eindigt abrupt.

Hadrianus, keizer van 117 tot 138, stierf 62 jaar oud. Reconstructie: Daniel Voshart.

De scheur wordt groter

De kerk blijft groeien, maar de meningen lopen nu wel erg uiteen. Sommigen identificeren zich als Joden of Jodengenoten en willen in de synagoge actief blijven. Er wordt gezegd dat sommige Joodse synagogen in deze tijd een vloek tegen de christenen opnamen in hun vaste gebeden om deze groep te weren. Anderen kwamen bijeen als christenen maar hielden zich wel aan de Joodse feest- en rustdagen, rituele reinigingen en de huwelijks- en spijswetten. Een deel van hen zag Paulus als hun tegenstander.

Anderen zeiden: “de Joden die de Gods gezalfde, Jezus, hebben afgewezen zijn niet langer Gods volk, wij zijn het nieuwe Israël.” Of: "we zijn geen heidenen of Joden meer, maar een nieuw volk, burgers van Gods hemels koninkrijk."

En sommigen gingen nóg verder.

Marcion

Rond het jaar 130 komt een rijke scheepsmagnaat van de Zwarte Zee naar Rome. Hij wordt lid van de kerk daar en doneert een enorm bedrag. Na de derde Joodse oorlog omarmt hij de leer dat de oorlogszuchtige God van het Oude Testament, de Hebreeuwse bijbel, geheel anders is dan de hemelse Vader die Jezus preekte. Hij wil dat de kerk in Rome dit standpunt overneemt. Maar die wijst hem verbijsterd af. In het jaar 144 worden de banden doorgesneden en krijgt hij zijn gift terug.

Marcion organiseert al snel zijn eigen kerk, want er zijn er veel meer die denken zoals hij. Hij sticht gemeenten in de havensteden rondom de Middellandse Zee, hij geeft aanwijzingen voor de leiding en de rituelen. Belangrijker nog: hij stelt vast wat er gelezen mag worden in de eredienst. De Joodse Wet en Profeten wijst hij uiteraard af: hij wil af van de Joodse God. Maar ook de werken van de apostelen vindt hij onder de maat, alleen Paulus heeft Jezus goed begrepen. Het is in de Galatenbrief dat Marcion leest hoe Paulus de Wet afdoet als het werk van engelen. Maar zelfs het werk van Paulus en zijn metgezel Lucas moet Marcion nog ontdoen van Joodse elementen. Marcions heilige schrift kent daarom maar twee delen:

  • Het Evangelikon: een versie van het Evangelie naar Lucas, ontdaan van Joodse elementen en de lichamelijke opstanding.
  • Het Apostolikon: een bewerkte verzameling van tien brieven van Paulus gericht aan de zeven gemeenten, met de radicale brief aan de Galaten voorop. De conservatieve brieven aan Titus en Timoteüs ontbreken, terwijl Filemon begrijpelijkerwijs aan Kolossenzen werd toegevoegd. De brief aan de Efeziërs is opgenomen onder de naam Laodicenzen.

Het geheim áchter de kosmos

Er is een groeiende groep die het gehad heeft met zowel het Romeinse imperialisme als met het Joodse religieuze fanatisme. Ze vertalen dat in hun denken over God en de goden en vinden daarvoor steun bij Plato. Die grote filosoof maakte onderscheid tussen de hoogste God die louter immaterieel is en de Schepper. De eerste is de Vader van het Al, de tweede de Maker van deze kosmos, inclusief de goden die als planeten langs de hemel gaan.

In de horror van de oorlogen beginnen steeds meer mensen te vermoeden dat de Maker de kosmos bestuurt zoals de keizer het Romeinse Rijk. Hij lijkt deze wereld als zijn eigendom te beschouwen en de kinderen van de hoogste Vader behandelt hij als zijn slaven. De goden van de Romeinen, de planeten, staan onder hem, als lagere goden die de kosmos en de volken besturen.

Is de God van Genesis, vragen zij, niet die Maker, en zijn de engelen die hem dienen niet de afgoden van de kosmos? Ja, wordt Jahweh zelf niet een engel genoemd – bijvoorbeeld in het roepingsverhaal van Mozes bij de brandende braamstruik? Paulus schreef toch aan de Galaten over de Joodse Wet die door engelen was gegeven? Die engelen zijn niet meer dan opvoeders, in de oudheid vaak zelf slaven, die onmondige kinderen moeten opvoeden. Elke religie is zo in essentie een vorm van engelenverering. Maar Jezus heeft ons geopenbaard dat we kinderen van de Vader zijn. En volwassen kinderen, degenen die weten wie ze zijn, staan boven hun opvoeders.

Kennis van die hogere Vader, noemen ze gnosis. De Vader van het Al heeft de Maker voortgebracht die zich in zijn arrogantie voordoet als de hoogste God. Maar bij het scheppingsproces zijn deeltjes van de Vader gevangen geraakt in de kosmos, in de kinderen van Adam en Eva. De Maker en zijn engelen proberen de mensen in hun onwetendheid vast te houden om hen te dienen.

De goddelijke Christus is afgedaald van de hemelse Vader om alle goddelijke deeltjes te bevrijden uit de kosmos. Zijn openbaring doet mensen ontdekken dat ze kinderen zijn van de hoogste Vader. Als zij het lichaam achter zich laten, zullen ze omhoogstijgen voorbij de hemel van de engelen en de Maker, tot ze veilig bij de Vader thuiskomen. Daarna zal deze kosmos (hemel en aarde) vergaan.

De ene gnosticus zegt dat Christus tijdelijk het lichaam van de mens Jezus gebruikte, een ander dat hij een speciaal lichaam had dat niet van vlees was en ook niet hoefde te eten of te ontlasten, weer een ander dat zijn lichaam een schijngestalte was. De kern is voor allemaal dat het geschapen lichaam er niet toe doet: het is de gevangenis waarin de Maker onze goddelijke kern heeft opgesloten.

Deze gnostici leren om de Hebreeuwse Bijbel, en dan vooral Genesis, met wantrouwen te lezen: wat zit er achter deze propaganda van de Maker? Sommigen herschrijven deze verhalen om te laten zien wat er in hun ogen echt gebeurd kan zijn. Dat de zondeval niet plaatshad in het paradijs, maar al veel eerder, in de eeuwen der eeuwen, toen de Maker voortgebracht werd en zich afwendde van de Vader.

Gnostische leraren zoals Basilides in Alexandrië (rond 120), zijn pupil Valentinus in Rome (rond 140) en diens leerlingen rond de Middellandse Zee, combineren filosofie en Grieks-Egyptische mythen met een allegorische (symbolische) uitleg van de evangeliën en de brieven van de apostelen. Anderen leggen dit materiaal literair vast in gnostische openbaringen en evangeliën, vaak in de vorm van dialogen tussen apostelen en engelen of de geestelijke Jezus, voor of na de kruisiging.

Veilige boeken

Tegenover de bijbel van Marcion en de vele boeken van vooral de gnostici, hebben veel kerken behoefte aan een lijst met 'veilige' boeken. Welke evangeliën en brieven zijn daadwerkelijk door of onder leiding van de apostelen geschreven? En als je dat niet zeker weet, welke worden door de meeste en dan vooral de oudste kerken als zodanig aanvaard, bewaard en doorgegeven? Wat kunnen we wel lezen we in de kerk en wat niet? De Profeten en de Apostelen, schrijft iemand. Een ander verdeelt het verder: de Wet en de Profeten, het Evangelie en de Apostelen. In de Brief aan Diognetus lezen we:

"Het Woord verscheen aan de leerlingen … De Eeuwige die we vandaag ‘de Zoon’ noemen, door wie de kerk rijk gemaakt is. En Genade wordt vermenigvuldigd terwijl ze zich ontvouwt in de heiligen, verstand geeft, mysteriën openbaart, de tijden aankondigt, zich verheugt over de gelovigen en aan zoekers wordt gegeven; aan hen die hun trouw niet verbreken en de grenzen van de vaderen niet overschrijden.

Dan wordt de vreze van de Wet bezongen en de genade van de Profeten bekend,

het geloof van het Evangelie gevestigd en de overlevering van de Apostelen bewaard,

en de kerk spring op van vreugde."

De vraag of bepaalde boeken ook 'apostolisch' zijn en in de gemeenten gezag zouden moeten hebben, houdt de discussie nog een paar eeuwen gaande. Vooral over de korte brieven, Hebreeën en Openbaring en wat andere kandidaten, zoals de Didachè en I Clemens, wordt nog eeuwen gediscussieerd. Maar over de kern zijn ze het eens: de vier evangeliën en de Handelingen, de brieven van Paulus, I Petrus en I Johannes. En deze boeken krijgen langzamerhand steeds meer gezag. Tegen het einde van de tweede eeuw worden ze al geregeld geciteerd als heilige schrift.

Drie bundels

De volgelingen van Jezus stappen verrassend vroeg over van papyrusrollen naar gebonden boeken. Onze oudste papieren snipper is uit zo'n codex met het Johannesevangelie, waarin het ergens in de tweede eeuw werd overgeschreven, mogelijk al in de eerste helft van die eeuw. In een codex pasten de meest gelezen vier evangeliën of juist de verzamelde brieven van Paulus. Daar gaat een krachtige boodschap vanuit: er zijn meerdere evangelisten maar er is maar één evangelie van Jezus. Kerken en leraren die te vergaande conclusies kunnen trekken uit bijvoorbeeld het evangelie naar Johannes, worden nu uitgenodigd om de boeken te interpreteren in elkaars licht. Bij de vier-evangeliebundel staat de inhoud van meet af aan vast (al verschilt de volgorde van Matteüs, Marcus en Lucas). Iemand probeert rond het jaar 160 de vier nog tot één verhaal te maken, maar zelfs dat verraadt de maatstaf: het gaat de Diatessaron heten, een gerecht uit vier ingrediënten.

Bij de bundel met de brieven van Paulus en zijn medewerkers varieert ook de inhoud: in het begin zaten de persoonlijke pastorale brieven er vaak niet in en in Egypte is de toevoeging van Hebreeën populair. Theologen verschillen van mening of deze bundels voor of na Marcion samengesteld en verspreid werden. Wellicht werden de pastorale brieven belangrijk als argument tegen de radicale interpretaties van Marcion en zijn volgelingen. 

Tegen het einde van de tweede eeuw, of misschien pas in het begin van de derde, wordt er nog een derde bundel bijeengebracht en geredigeerd: het boek Handelingen van de Apostelen met de zeven algemene brieven Jakobus, I en II Petrus, I, II en III Johannes en Judas; soms misschien aangevuld met het boek Openbaring. Daarmee wordt het verhaal dat we lezen in de codex met de brieven van Paulus aangevuld en gecorrigeerd vanuit uit een meer wetsgetrouw perspectief. Wie het verhaal van de jonge beweging van twee kanten wil horen moet ook deze stemmen beluisteren. Die dynamiek van bevrijding en ordening zie je telkens weer: met II Tessalonicenzen na I Tessalonicenzen, met de boodschappers van Jacobus naar de nieuwe gemeenten, met de mandaatbrieven voor Titus en Timoteüs, met de huisregels in I PetrusKolossenzen en Efeziërs, met het schrijven van Lucas en de Handelingen en nu dan met een derde bundel. Het is de rode lijn in het vertellen en vertalen van de bevrijdende boodschap van de Joodse Jezus.

De geboorte van het geschreven Nieuwe Testament

Het Nieuwe Testament als verbond tussen God en mensen gaat terug op de Weg van Jeshoe zelf. Jezus ervoer zijn relatie met God als een intieme omgang met zijn hemelse Vader en gaf die ervaring door aan zijn vrienden. Zijn naderende arrestatie en executie tijdens het Joodse Paasfeest zag hij in dat licht. Het maakte hem tot het paaslam van het verbond waar Jeremia 31:31-35 over spreekt: 

De dag zal komen – spreekt de HEER – dat ik met het volk van Israël en het volk van Juda een nieuw verbond sluit, een ander verbond dan ik met hun voorouders sloot toen ik hen bij de hand nam om hen uit Egypte weg te leiden. Zij hebben dat verbond verbroken, hoewel ze mij toebehoorden – spreekt de HEER. Maar dit is het verbond dat ik in de toekomst met Israël zal sluiten – spreekt de HEER: Ik zal mijn wet in hun binnenste leggen en hem in hun hart schrijven. Dan zal ik hun God zijn en zij mijn volk. Men zal elkaar niet meer hoeven te onderwijzen met de woorden: “Leer de HEER kennen,” want iedereen, van groot tot klein, kent mij dan al – spreekt de HEER. Ik zal hun zonden vergeven en nooit meer denken aan wat ze hebben misdaan.

Jeremia had het niet over een nieuw contract op papier maar over een verbond geschreven in de harten van mensen. Maar na de dood van de apostelen worden hun geschriften, en die van hun metgezellen, steeds belangrijker. Welke kennis (gnosis) van God is te vertrouwen? Gnostische leraren menen dat de woorden van Genesis misbruikt werden om de schepper te vereren en niet de hoogste Vader; ze willen de evangeliën symbolisch lezen om de God van de Joden te ontmaskeren. Gnostische evangeliën herschrijven woorden of daden van Jezus om er hun ontdekkingen in te verwoorden. Irenaeus, geboren rond 125 in datzelfde Smyrna waarmee we deze Epiloog begonnen, protesteert. De vier apostolische evangeliën - niet meer en niet minder - vormen de canon, de maatstaf, van de waarheid, schrijft hij. Hij is inmiddels bisschop van Lyon. Achtenveertig mensen uit zijn gemeente daar gaven in het jaar 177 hun leven voor hun geloof als christenen. Irenaeus waarschuwt tegen de gnostische leraren, die hun marteldood als een zinloos offer beschouwen aan de valse god van Israël. Irenaeus schrijft dikke boeken om de mensen te waarschuwen tegen de dwalingen van zijn tegenstanders en hun geschriften. De strijd om de letter ontbrandt in volle hevigheid.

Tegen het einde van de tweede eeuw komt er een tegenbeweging op gang, de ‘nieuwe profetie.’ Het zijn volgelingen van Jezus die vooral vertrouwen op het spreken van de Heilige Geest in de harten van gewone gelovigen, precies zoals ze het lezen in het Johannesevangelie en wat de Johannes doet die de Openbaring schrijft. Een soort Pinksterbeweging.

De reacties zijn verdeeld en emotioneel, verscheurd tussen het verlangen naar de Heilige Geest en de angst voor dwaalgeesten. Een geleerde leider in de kerk van Rome zou dan liever de Openbaring en het Evangelie naar Johannes maar schrappen. Een volgende kerkvader sluit zich juist aan bij de nieuwe profetie. Weer een ander schrijft een fel betoog tegen de beweging. Maar het schrijven is tegen zijn zin, zegt hij, omdat hij liever niet per ongeluk iets zou toevoegen aan ‘het woord van het evangelie van het nieuwe verbond,’ het geschreven woord van het Nieuwe Testament dus. Daar, tegen het einde van de tweede eeuw, hoor je die term voor het eerst verbonden worden met een bepaalde groep geschriften. In de verdediging, dat wel.

Beide standpunten (de heilige schrift en de stem in het hart) zul je in de kerkgeschiedenis steeds zien terugkeren. Maar ook de synthese van die twee: nieuwe profetie en innerlijk kennen kun je toetsen aan de geschiedenis van Israël en het verhaal van Jezus. Zo blijft de band behouden met de God van Abraham en Sara, Mirjam en Mozes, Maria en Jezus, Paulus en Jacobus. Dat maakt het begrijpen van de Hebreeuwse Bijbel en het Nieuwe Testament ook voor vertellers en vertalers van vandaag zo belangrijk. Ervaren wij dezelfde Geest die de Joodse Jezus doorgaf aan zijn vrienden?

Dat is de canon (maatstaf) van het geschreven Nieuwe Testament: niet het eindpunt maar het ijkpunt van inspiratie, innerlijk weten en openbaring.

Hoe vond je dit hoofdstuk?

Met jullie scores kijken we welke hoofdstukken verbeterd moeten worden. Heb je daar concrete ideeën over, stuur dan een e-mail.

Rating: 4.5 sterren
2 stemmen

Praat mee

Ga vanaf hier naar de suggesties voor geïnteresseerden, voor geloofsgroepen of voor theologen. Of lees eerst nog even verder voor wat achtergrondinformatie.

Achtergrond: Boeken en brieven buiten het Nieuwe Testament

Voor wie wil, hier een overzicht van enkele belangrijke evangeliën en brieven van volgelingen van Jezus tot het midden van de tweede eeuw. Je herkent er een beweging in die antwoord wil geven op de vragen en uitdagingen van de tweede eeuw op grond van de geschriften van de Joodse volgelingen van Jezus. Maar je ziet ook een beweging die steeds meer moeite krijgt met haar Joodse wortels.

Een handboek en een liedboek voor kerken

Tegen het einde van de eerste eeuw stellen Joodse volgelingen van Jezus in Syrië een kort handboek samen voor de verspreide gemeenschappen, het ademt dezelfde sfeer als het Evangelie naar Matteüs, waarnaar het verwijst. De Didachè, noemen ze het, het ‘onderwijs’ van de apostelen. Het opent met de ethiek, de weg van Jezus die ten leven leidt en het waarschuwt tegen zonde en het eten van offervlees, zoals in Handelingen 15 beschreven. Dan zijn er hele praktische voorschriften voor de doop, het Onze Vader en het avondmaal (dat gevierd wordt als een Joodse maaltijd in plaats van de jaarlijkse paasviering).

Interessant voor ons is de onvoorwaardelijke gastvrijheid die de gemeenten elke rondreizende christen enkele dagen moeten bieden, ook aan rondreizende profeten, leraren en apostelen (gezanten). Maar je moet hun woorden kritisch toetsen en als ze langer willen blijven moeten ze werken voor de kost. De gemeenten worden nog geleid door meerdere bisschoppen (dan nog een ander woord voor oudsten) en diakenen, net zoals in Fil 1:1.

Uit dezelfde regio zijn de (waarschijnlijk Aramese) Oden van Salomo: doopliederen van een betoverende schoonheid. De gezalfde zingt dat hij zich opende voor de heidenen en niet verontreinigd werd door zijn liefde voor hen, maar juist hen tot zijn volk maakte. Een kruising van de psalmen, de woordenschat van Johannes en de liefdesmystiek: "Ik zou niet geweten hebben hoe ik de Heer beminnen zou, als Hij mij niet voortdurend had bemind."

Schrijvende bisschoppen

Eind jaren negentig wordt een lange brief geschreven door één van de bisschoppen van Rome aan de gemeente in Korinthe. De naam ontbreekt maar de traditie noemt het de Eerste Brief van Clemens. De termen bisschop en oudste zijn dan nog inwisselbaar; de sfeer is nog Joods en de brief staat vol citaten uit de Hebreeuwse bijbel aangevuld met enkele woorden van Jezus. De schrijver vergelijkt de bisschoppen met priesters, de diakenen met levieten en de gemeenteleden met het volk van Israël. Om de eenheid te bewaren moeten de gezamenlijke maaltijden geleid worden door de bisschoppen en moeten liefde en nederigheid de broeders en zusters samenbinden. Hij wijst op het martelaarschap van Petrus en Paulus als voorbeelden.

Belangrijk voor ons begrip van de ontwikkeling van het Nieuwe Testament is dat er dan al talrijke toespelingen zijn op brieven van Paulus, inclusief brieven die veel theologen nu als pseudoniem zien en de brief aan de Hebreeën. De schrijver gaat er zelfs expliciet van uit dat de gemeente een kopie van Paulus’ schrijven aan de Korintiërs dadelijk bij de hand heeft. Mogelijk kende hij ook de Handelingen, Jacobus en I Petrus.

Smyrna, de stad waar de bisschoppen Polycarpus en Ignatius elkaar ontmoeten en waar Irenaeus geboren wordt. © Balage Balogh, Archaeology Illustrated.

Onder keizer Trajanus (de keizer aan wie gouverneur Plinius vragen stelde over het vervolgen van christenen in Bithynië), wordt in Syrië de koppige bisschop van Antiochië ter dood veroordeeld. Deze Ignatius moet – en wil - sterven in Rome, waar rond de feestdagen altijd behoefte was aan leeuwenvoer.  

Onderweg schrijft Ignatius brieven aan de gemeenten in Asia, waar hij Polycarpus bezoekt in Smyrna en bezoek krijgt van de bisschop van Efeze. Er is inmiddels een verandering van de structuur doorgevoerd in de gemeenten van Syrië en Klein-Azië: er is nu één bisschop met zijn raad van oudsten, de diakenen en de ‘weduwen.’ De meeste onderzoekers zien de brieven aan Efeze, Magnesia, Tralles, Rome, Philadelphia en Smyrna als authentiek, evenals de brief aan Polycarpus persoonlijk en de brief die Polycarpus meestuurt naar Filippi. De brieven worden veelvuldig gekopieerd en rondgezonden langs de gehele route van Antiochië naar Rome en terug. Wellicht dat Polycarpus gezien kan worden als de redacteur en uitgever van deze brievenverzameling.

In de brieven wordt nog steeds gewaarschuwd tegen de nieuwe leer die we al zagen in het Efeze van Johannes. Ignatius benadrukt dat Jezus de Zoon van God is én de zoon van Maria, dat hij daadwerkelijk in een vleselijk lichaam is geboren, gekruisigd en opgestaan. Ook wordt er gewaarschuwd tegen volgelingen van Jezus die te veel de Joodse wetten willen volgen: “Je kunt beter ‘Christianisme’ leren van een besnedene dan ‘Judaïsme’ van een onbesnedene.” Er waren mensen die Paulus nog steeds afwezen en vonden dat de volgelingen van Jezus zich aan de Joodse feestdagen en reinheidswetten moesten houden.

Ignatius noemt Petrus en Paulus nadrukkelijk als zijn grote voorbeelden. Hij maakt talrijke toespelingen op verschillende brieven van Paulus (inclusief de brieven aan Efeze en Kolosse) en de evangeliën: Johannes en Matteüs en misschien Lucas. Polycarpus is duidelijk iemand die veel las maar vooral ook schreef met de woorden van de evangelisten en brievenschrijvers. In zijn enige en korte brief (zo'n 2200 woorden) gebruikt hij mogelijk zo'n achtenveertig uitdrukkingen uit Matteüs, Marcus, Lucas, Handelingen, tien brieven van Paulus (inclusief I en II Timoteüs), Hebreeën, I Petrus en I en III Johannes. Het lijkt erop dat de dan nog naamloze en ongedefinieerde verzameling van boeken in Smyrna zo ongeveer het huidige Nieuwe Testament bevatte. Hij citeert zelfs de brief van Clemens.

Ergens rond deze tijd schrijft bisschop Papias van Hiërapolis een uiteenzetting in vijf boeken van de woorden van de Heer, die helaas verloren gegaan is. Uit citaten weten we dat hij geschreven heeft over de mondelinge overlevering van de woorden van de Heer, over het Evangelie naar Marcus en over de spreukenverzameling in het Hebreeuws of Aramees van Matteüs. Hij lijkt I Petrus, Openbaring, I Johannes en het Evangelie naar Johannes gekend hebben. Verder schijnt hij een versie van het verhaal van Jezus en de overspelige vrouw te kennen, een verhaal dat pas later werd ingevoegd in Johannes 8.

Ook anderen leggen herinneringen aan woorden en daden van Jezus vast op papier, of bewerken eerdere versies. Snippers daarvan zijn teruggevonden in oude vuilnishopen in de woestijn van Egypte.

Afstand nemen van de Joden

Rond de Joodse oorlogen moet ook het Evangelie naar Petrus geschreven zijn, zo genoemd omdat daarin Petrus als de verteller wordt opgevoerd. Voor zover we het nu nog hebben, lijkt het een korte hervertelling van de kruisiging en de opstanding. Je zou erin kunnen lezen dat Jezus niet echt geleden heeft. Maar het meest opvallend is dat het nu niet Pilates is die het oordeel uitspreekt; de schuld wordt helemaal bij Herodes Antipas en de Joden gelegd.

In de aanloop naar de opstand van Bar-Kochba waarschuwt een anonieme schrijver tegen het rampzalige verlangen om het land te heroveren en de tempel te herbouwen. Hij moet niets hebben van christenen die zichzelf rekenen tot het oude verbond tussen God en het Joodse volk. Volgens hem is de Wet van Mozes, met zijn offers en spijsweten niet letterlijk maar symbolisch bedoeld. De Joden hebben dat niet begrepen, maar Mozes wijst volgens de schrijver vooruit op Christus en de kerk. De brief werd populair en doorgestuurd onder de naam: de Brief van Barnabas.

Openbaringen

Sommige mensen hebben het helemaal gehad met het imperialisme van de Romeinen en het messiaanse denken van de Joden. Hoeveel verschil is er eigenlijk tussen die twee? En als we het er toch over hebben: hoe anders is dan de hemelse Vader die Jezus ons openbaarde? Was de spirituele Christus niet een boodschapper van een andere, goddelijke werkelijkheid? Bedoelde hij dát niet met de opstanding en het koninkrijk, dat we die andere werkelijkheid zouden binnengaan?

Deze spirituele, immateriële en universele Vader en de rol van de mensenzoon worden uitgewerkt in een verhandeling als Eugnostos. Dat materiaal wordt al vervolgens al vroeg in de tweede eeuw ‘versneden’ in een vraaggesprek, de Wijsheid van Jezus Christus, tussen de leerlingen en de opgestane heer. Het format doet erg denken aan het afscheidsgesprek in het Evangelie naar Johannes. Wellicht waren de verhalen van Johannes ook daadwerkelijk een inspiratie. Maar de antwoorden zijn niet die van Johannes. Ze zijn gevormd uit een mix van filosofisch, mythologisch, bijbels, en astrologisch materiaal met een scherpe scheiding tussen de geestelijke en fysieke werkelijkheid.

Een ander geschrift, de Brief van de Apostelen, volgt hetzelfde recept, maar nu met materiaal uit de synoptische evangeliën, het Evangelie naar Johannes en het boek Handelingen. Het is expliciet bedoeld om de vragen van deze tijd op meer traditionele wijze te beantwoorden. Jezus is de zoon van God maar ook een mens van vlees en bloed. De Heer, of eigenlijk de schrijver, voorspelt dat de wederkomst ‘over 120 jaar’ zal plaatsvinden, na opeenvolgende oorlogen. Dat zou goed passen bij een datering van dit werk enkele jaren vóór 150.

Veel van zulke openbaringen volgen, zowel gnostisch als niet-gnostisch: aan Petrus, Paulus, Johannes, Jacobus (de broer van Jezus), Hermas, noem maar op. Pseudepigrafe teksten zijn normaal geworden. De openbaring aan Jacobus vertelt expliciet hoe deze ‘verborgen gnosis’ van Jezus, via Jacobus en nog anderen doorgegeven werd tot het moment van publicatie: na de drie verwoestende oorlogen tussen Rome en Joden.

Gnostisch-christelijke evangeliën

Het Evangelie van Thomas zal ook in deze decennia zo ongeveer de vorm gekregen hebben waarin we het nu lezen: 114 spreuken van Jezus, geselecteerd en geredigeerd om mensen het koninkrijk en de Vader in zichzelf te laten ontdekken. Het wordt op naam gesteld van Thomas, die als enige leerling van Jezus deze geheime woorden gehoord zou hebben. Dat zou de ervaring van de werkelijke schrijver kunnen weergeven als de vertolker van een minderheidsstem in de vroege kerk.

Dit zijn de geheime woorden die de levende Jezus gesproken heeft en die Didymos Judas Thomas opgeschreven heeft, (1) en hij zegt: “wie de uitleg van deze woorden vindt zal de dood niet smaken.”

(13) … Toen Thomas terugkwam bij zijn metgezellen, vroegen ze hem: “Wat heeft Jezus je gezegd?” Thomas antwoordde hun: “Als ik jullie ook maar een van de woorden vertel die hij tegen me gezegd heeft, zouden jullie stenen oppakken en die naar mij gooien, en dan zou er vuur uit die stenen komen om jullie te verbranden.”

(113) Zijn leerlingen zeiden tegen hem: “Wanneer zal het Koninkrijk komen?” “Het komt niet door erop te wachten. Het is geen zaak van ‘het is hier’ of ‘het is daar.’ Integendeel, het Koninkrijk van de Vader is al uitgespreid over de aarde, maar de mensen zien het niet.”

Het thema van één discipel die een bijzondere openbaring krijgt zien we ook terug in het Evangelie van Maria, een korte vertelling van de ontmoeting van Maria van Magdala met de opgestane heer. Ook daarin is de opstanding niet materieel, maar de terugkeer van de ziel naar de immateriële werkelijkheid; naar boven en naar binnen. Daarvoor moet ze ontsnappen aan het vlees, de passies en de onwetendheid die proberen om haar hier vast te houden. Maar Maria, en daarmee ook de schrijver, brengt deze boodschap aan alle leerlingen, als de apostel tot de apostelen, en ondanks aanvankelijk protest van Petrus. 

Rond het midden van de tweede eeuw tijd staan veel gnostische christenen niet langer binnen de beweging maar nadrukkelijk daar tegenover. Het Evangelie van Judas is een sarcastische polemiek tegen de kerk, geplaatst in de mond van een geestelijke Jezus, in de week vóór de kruisiging (die hij overigens niet nodig heeft om naar het hogere op te stijgen). Het is een herschrijving op basis van de synoptische evangeliën en het boek Handelingen. Volgens de schrijver zijn alle apostelen (en daarmee ook hun latere volgelingen die het avondmaal vieren als offer van Christus) misleid; ze zijn geen volgelingen van Jezus maar van Judas! Die heeft immers als eerste het lichaam van Jezus geofferd. De priesters offeren bovendien de misleide gelovigen, inclusief de kinderen, op het altaar (de doop als watergraf), hopend op een lichamelijke opstanding. Maar dat lichaam, vindt de schrijver, stelt niets voor - anders dan dat het de ziel gevangenhoudt om de kwade engelen en valse goden te dienen. De geestelijke Jezus laat het lichaam met plezier achter in deze kosmos die ten dode is opgeschreven.

Tegen het einde van de tweede eeuw ontstaat het Evangelie van Filippus, waarschijnlijk op basis van de notities van een leraar uit de school van Valentinus. Er zijn twaalf teksteenheden te onderscheiden die goed overeenkomen met gesprekken met doopkandidaten: zeven voorafgaande aan de doopbeslissing, drie tijdens de rituelen en twee daarna. Het boek bevat briljante inzichten in de beperkingen van taal en in zowel de onderdrukkende als de bevrijdende effecten van woorden, symbolen en rituelen. Ook dit werk ziet de apostolische christenen als slaven van de Hebreeuwse God, maar het ziet ook verlossing in de woorden en rituelen van Jezus die de apostelen hebben doorgegeven. De apostolische evangeliën en brieven hebben dus autoriteit maar dan moeten de verhalen over Jezus wel allegorisch en symbolisch uitgelegd worden, vindt deze leraar. Zo staat Maria voor de vrouw in al haar rollen: moeder, zus en partner. Ze staat niet alleen symbool voor de Heilige Geest, de moeder van de mensen, en de goddelijke wijsheid (Sofia), maar ook voor onze ziel, de bruid van Christus. De kus op de mond staat voor het delen van de adem (geest) en daarmee voor gnosis; met dezelfde kus op de mond begroet de opgestane heer zijn broer Jacobus in een ander geschrift uit die tijd. Het woord voor ‘partner,’ of ‘deelgenoot,’ slaat niet alleen op zakelijke of seksuele gemeenschap maar vooral op geloofsgemeenschap.

32 Er waren er drie die altijd met de Heer optrokken: Maria zijn moeder en ‘haar zuster’ en Magdalena, die zijn partner genoemd wordt. Want Maria is zijn zuster en ze is zijn moeder en ze is zijn partner.

33 ‘Vader’ en ‘Zoon’ zijn enkele namen. De ‘Heilige Geest’ is een dubbele naam, want (geesten) zijn overal: ze zijn boven en ze zijn beneden, ze zijn in de verborgen en in de zichtbare (wereld). De Heilige Geest: hij is in de zichtbare (Zoon) – degene die beneden is, en in de verborgene (Vader) – degene die boven is.

55 Sofia (in de zin van: Vrouwe Wijsheid), die de ‘onvruchtbare’ wordt genoemd, zij is de moeder van de engelen en de partner van de Verlosser. Maria Magdalena: de [Verlosser] had haar meer lief dan de (andere) leerlingen. [Toen ze hem zag,] begroette hij haar meermalen (met kussen) op haar [mond]. De andere [leerlingen waren boos] op [haar. Vragend] zeiden ze tegen hem: “Waarom heeft u haar meer lief dan ons allen?” De Verlosser antwoordde, hij zei tegen hen: “Waarom heb ik júllie niet lief zoals haar?”

Om te onthouden: Epiloog

De brieven en verhalen van de volgelingen van Jezus werden gekopieerd, verzameld en verspreid van Antiochië tot Rome. In de loop van de tweede eeuw werden de brieven van Paulus en de evangeliën gebundeld en later ook de Handelingen en de overige brieven. Onder de druk van nog twee Joodse oorlogen en de toestroom van nieuwe leden uit de volken wilden sommigen afstand nemen van de Schepper-God van Israël. Anderen wilden juist trouw blijven aan de Wet. De groeiende en veelkleurige beweging produceert steeds meer en soms tegenstrijdige verhalen en visioenen. Maar door welke laat je je inspireren? Uiteindelijk erkenden de meeste gemeenten 27 brieven, verhalen en visioenen van vissers, Farizeeërs en vluchtelingen als het geschreven verslag van het Nieuwe Testament. Niet als eindpunt maar als ijkpunt van inspiratie.