Joodse chronologie

  • Na de regering van Herodes de Grote (37-4 vChr) werd Palestina verdeeld onder zijn zonen Archelaüs, Antipas en Filippus. Tien jaar later werd Archelaüs afgezet en Judea een Romeinse provincie. Judea werd vervolgens lange tijd bestuurd door de hogepriester Kajafas (18-36) en de Romeinse gouverneur Pilatus (26-36). Galilea werd bestuurd door de viervorst Herodes Antipas (4vC-39) en de Golan en aangrenzende gebieden door zijn broer Filippus (4vc-33/34). Filippus was getrouwd met Salome (volgens de geschiedschrijver Josephus) of haar moeder Herodias (volgens de evangeliën naar Marcus en Matteüs).
  • Johannes de Doper protesteerde tegen het huwelijk tussen Herodes Antipas, de ex-vrouw van zijn broer Herodes (en daarna mogelijk de weduwe van Filippus). Na de dood van Filippus probeerden Herodias en Antipas zijn gebieden te erven. Vanwege het huwelijk met Herodias was Antipas gescheiden van zijn eerste vrouw, de dochter van de Nabatese koning Aretas. Er volgde een oorlog tussen beide vorsten in de zomer van 36, waarin Aretas won en mogelijk bezit nam van de handelsroutes tussen Nabatea en Damascus, die door het gebied van de overleden Filippus voerden.
  • Keizer Tiberius gaf de gouverneur van Syrië, Vitellius, opdracht tot een militaire strafexpeditie tegen Aretas. Maar begin 37, bij Jeruzalem, bereikte hem het bericht van het sterven van Tiberius. Vitellius brak de expedities af en Aretas bleef in controle van de poorten van Damascus tot zijn eigen dood het jaar 40.
  • De nieuwe keizer Caligula maakte in het jaar 37 zijn vriend Agrippa, de broer van Herodias, koning over de gebieden van Filippus. Herodias en Antipas reisden daarom in 39 naar Rome om ook de koningstitel te vragen. Caligula verbande hen echter naar Lyon in Gallië en voegde Galilea toe aan het gebied van Agrippa.
  • Ondertussen brak er in 38 een conflict uit in het Egyptische Alexandrië, na Rome de grootste stad van het rijk, tussen haar enorme Joodse gemeenschap en de Griekse burgers. De spanning werd veroorzaakt door de Joodse drang naar meer burgerrechten. De rellen braken uit nadat Agrippa in vol ornaat van Rome via Alexandrië naar Palestina reisde. De relschoppers provoceerden de Joden door afgodsbeelden en altaren voor Caligula op te richten bij Joodse synagoges. Een orgie van geweld volgde. Het conflict sloeg over naar de stad Jamnia Palestina. Na veel bloedvergieten kwam de zaak in 38/39 voor Caligula die de Joden veroordeelde. De nieuwe gouverneur van Syrië gaf hij opdracht een beeld van hem te plaatsen in de tempel van Jeruzalem. Met name in Galilea leidde dat tot veel verzet en de gouverneur begon tijd te rekken. Caligula reageerde woedend en beval de gouverneur zelfmoord te plegen, maar voor zijn bevel doorgegeven was, werd Caligula vermoord in januari 41.
  • Agrippa, inmiddels weer in Rome, speelde een belangrijke rol bij de aanwijzing van Claudius als opvolger van Caligula in het jaar 41. Claudius maakte Agrippa daarop koning over heel Israël, tot Agrippa's dood in het jaar 44. 
  • Van 44 tot 66 werd Judea bestuurd door verschillende Romeinse gouverneurs onder toenemende spanningen. Eind jaren 50 werd Paulus in Jeruzalem gearresteerd en in Caesarea gevangen gehouden onder de gouverneurs Felix en Festus. In het jaar 62 werd Jakobus, de leider van de volgelingen van Jezus, gestenigd - onder aanvuring van de jonge hogepriester Ananus. In het jaar 66 brak de Joodse Opstand uit.
  • De Romeinse soldaten in Palestina werden verslagen. Overal in Syrië brak geweld uit tussen Joden en niet-Joden. Keizer Ner0 (54-68) stuurde generaal Vespasianus om de opstand neer te slaan. In het jaar 70 nam zijn zoon Titus Jeruzalem in, waar de tempel door brand verwoest werd.

Triomfboog van Titus die geroofde schatten wegvoert uit de verwoeste tempel van Jeruzalem, Creative Commons License

  • Tot 73 duurde de oorlog. Honderdduizenden verloren hun thuisland, hun vrijheid of hun leven. In Rome werd een triomfboog opgericht voor Titus, als overwinnaar van Judea. Met de geplunderde schatten en de inzet of verkoop van gevangenen als slaven werd het Colosseum gebouwd. De tempelbelasting, die Joden in en buiten Judea betaalden voor de tempel in Jeruzalem, werd vanaf toen geïnd door Rome voor de tempel van Jupiter: de fiscus judaicus. Een grote vernedering waar, tot de afschaffing ervan in het jaar 96, streng op werd toegezien. Onder keizer Domitianus moesten ook mensen die verdacht werden van Joodse praktijken, waaronder de volgelingen van Jezus, deze belasting betalen. Zonder het leiderschap van vorsten of hogepriesters moest het Joodse volk verder. Rabbi's werden belangrijker en Jeruzalem lag in puin.
  • De Tweede Joodse Oorlog van 115-117 brak uit terwijl keizer Trajanus met zijn legioenen probeerde het rijk van de Parthen in te nemen, waar veel Joden woonden. Ze vielen de Romeinse garnizoenen die Trajanus achtergelaten had op zijn veldtocht naar de Perzische Golf. En ook in het Romeinse rijk ontbrandde de strijd: in Lybië, in Egypte en op Cyprus. Velen wilden doorstoten naar Judea en daar de onafhankelijkheid van Israël herstellen. Het werd een wrede oorlog waarin de Joodse rebellen veel slachtoffers maakten en talloze heidense tempels verwoestten. De angst voor 'de Joden' was groot. Toen de kansen keerden werden juist veel Joodse bewoners gedood. Aan de prominente plek van de Joodse bevolking in de stad Alexandrië kwam een einde.
  • Rond het jaar 130 schijnt keizer Hadrianus bevolen te hebben om de besnijdenis te verbieden en een tempel voor Jupiter te bouwen te hebben in Jeruzalem. De Derde Joodse Oorlog brak uit (132-136). De invloedrijke Rabbi Akiva zag in onder leiding van Simon Bar Kosiba een door God gezalfde die de profetie van de 'ster uit Jakob' zal vervullen. Onder de naam Bar Kochba (sterrenzoon) regeerde Simon drie jaar lang Judea en Jeruzalem. Christenen werden, zo berichtte een kerkvader, onder druk gezet om Jezus in te ruilen voor Simon. Het verlangen van de rebellen is de herbouw van de tempel als een Joods heiligdom. Een vernietigende oorlog met Rome was het gevolg. Opnieuw raakten honderdduizenden hun thuis, hun vrijheid of hun leven kwijt. Alle overlevende Joden werden met bruut geweld uit Judea verbannen. Op de puinhopen van Jeruzalem wordt een nieuwe stad gebouwd: Aelia Capitolina, genoemd naar keizer Aelius Hadrianus en de Romeinse oppergod Jupiter Capitolinus. Vanaf deze tijd droegen de christelijke bisschoppen van Jeruzalem geen Joodse namen meer maar Griekse.
  • In de tweede eeuw werd Galilea het centrum van Joodse intellectuele activiteit. Rabbi's stelden er de precieze tekst van de Thora vast en legden de mondelinge uitleg daarvan vast in de Mishna. Een nieuw Jodendom ontwikkelde zich rondom de Wet en de synagoge: het Rabbijnse Jodendom.