Jeruzalem en Antiochië, jaren 40
“Groet Rufus, uitverkoren in de Heer, en zijn moeder – die ook de mijne werd,” zou Saul later schrijven in zijn brief aan de Romeinen. Hij schrijft onder de naam Paulus, wellicht de naam van de Romeinse familie uit klein-Azië waarbinnen zijn tot slaaf gemaakte grootvader of vader zijn vrijheid terugkreeg.
Ook Rufus is een Romeinse naam: ‘rood(harige).’ Is hij de Rufus die eerste lezers van het Evangelie naar Marcus kenden als de broer van Alexander en de zoon van de Simon uit het Noord-Afrikaanse Cyrene, de man die het kruis van kapot gegeselde Jezus voor hem uit had moeten dragen?
Met Rufus en zijn moeder kwamen de woorden van Jezus in de wereld van de Joodse migranten in de Grieks-Romeinse wereld rond de Middellandse Zee. Bij hen kwam een verwarde jongeman tot rust. Bij hen mocht hij én Jood én Griek én Romein zijn. Saul én Saulos, Paulos én Paulus. Volgens de traditie was hij een kind van vrijgelaten slaven en - ironisch genoeg - juist daardoor een vrijgeboren burger van Rome. Waar anderen door die identiteiten gescheiden werden, werd hij erdoor verscheurd. Juist daarom was de eenheid die hij hier ervoer een ervaring van ongekende ‘vrijheid in Christus.’
Er waren meer mensen zoals Saul in Antiochië. Jozef Barnabas kwam van Cyprus. Lucius, opnieuw een Romeinse naam, kwam uit Cyrene. Ene Simeon noemden ze bij zijn Romeinse bijnaam Niger (de zwarte), misschien uit zijn tijd in de legioenen. Menachem, Manaen voor de Grieken, was opgegroeid met Herodes Antipas. Complexe levensverhalen. Broeders en zusters die elkaar hielpen om de weg van Jezus te bewandelen. Ze werden profeten en leraren genoemd. Leraren omdat ze Hebreeuwse bijbel kenden en de Weg van Jezus. Profeten omdat ze in hun samenzijn de geest van Jezus ervoeren: mensen zagen visioenen, kregen nieuwe inzichten, spraken in tongentaal, en kwamen tot genezing. Geïnspireerde en getalenteerde mensen die een besluit namen dat de wereld zou veranderen.
Een besluit dat geboren werd in de schaduw van Caligula.
Antiochië, de derde stad van het Romeinse Rijk en de zetel van de Romeinse gouverneur van Syrië die van keizer Caligula de opdracht kreeg om een beeld van zichzelf als oppergod te plaatsen. © Balage Balogh, Archaeology Illustrated.
Caligula
Caligula was keizer van 16 maart 37 tot zijn dood op 24 januari 41. De Romeinen zouden zich diep gaan schamen voor zijn bewind: van bejubelde godenzoon tot ontaarde seksmaniak en internationaal modderfiguur. De senatoren schaamden zich er nog het meest voor dat Caligula hun gevlei serieus nam en hen dwong om hem dan ook werkelijk als een god te aanbidden.
Voor de Joden was zijn bewind traumatisch. Voor de volgelingen van Jezus zelfs in dubbel. In Alexandrië braken rellen uit in het jaar 38, toen intriganten beelden en altaren voor hun keizerlijke ‘god’ in Joodse synagogen plaatsten. Weken van geweld, gemartel en geplunder volgden, waarbij de talrijke Joden in een overbevolkt getto werden opgesloten. In het jaar 39 sloeg de onrust over naar Judea. Caligula stuurde een nieuwe gouverneur naar Antiochië met een gruwelijke opdracht. In de winter van 39/40 kwam hij twee legioenen naar Judea om de onrust te bedwingen en om een reusachtig beeld van Caligula als oppergod te plaatsen in het Heilige der Heiligen van de tempel van Jeruzalem.
Maar de Galileeërs blokkeerden de wegen met hun lichamen, geknield en met de nek ontbloot. “Liever dood dan deze gruwel in de tempel,” zeiden ze. De boeren stopten met de landbouw waardoor hongersnood dreigde voor heel Syrië. De gouverneur bond in. Hij liet de beeldhouwers langzaam werken en stuurde een verzoek naar de keizer. Toen staken de hooligans van Antiochië ook daar de synagogen in brand.
Het antwoord liet op zich wachten. Die zomer reisde Caligula naar de Lage Landen aan de monding van de Rijn. Hij wilde dat de legioenen langs de Rijn Brittanië zouden veroveren.
Het gezicht van keizer Caligula, gereconstrueerd door Daniel Voshart.
De gruwel die verwoesting brengt
De volgelingen van Jezus worden verscheurd door de angst voor Jeruzalem en het verlangen naar de komst van hun Heer. In de schaduw van Caligula herinneren ze elkaar aan zijn woorden en zoeken ze in de Joodse heilige boeken naar het plan van God.
Iemand zegt: Weet je nog hoe we op de Olijfberg zaten en uitkeken over de tempelberg? Hoe de tempel glinsterde in de zon? Wat hij toen zei?
Hij zei: Zie je deze grote gebouwen? Er zal geen steen op de ander gelaten worden die niet ook zal worden afgebroken. Er zullen oorlogen zijn, en honger en pest. En toch is dat nog maar het begin.
Daniël schreef: Na de dood van de Messias zal het volk van een vreemde koning komen dat de stad en tempel zal verwoesten. Hij zal een Gruwel brengen die verwoesting brengt, een Wetteloosheid die vernietigt.
Daniël schreef: Zijn legers zullen de tempel en de vesting bezetten en ontheiligen. Ze zullen er de Gruwel plaatsen die verwoesting brengt, een Wetteloosheid die vernietigt. Die koning zal doen wat hij wil, hij zal zich verheffen boven elke god en vreselijke woorden spreken tegen de Allerhoogste.
Daniël schreef: Dan zal de engel Michaël opstaan, die grote vorst, die staat voor de kinderen van Gods volks. Juist als de benauwdheid groter is dan ooit tevoren in de geschiedenis van mensen, zal het volk verlost worden. De doden zullen opstaan en de rechtvaardigen schitteren als sterren aan de hemel.
Zei Jezus niet: Met de stem van de aartsengel en de bazuin van God zal de Heer zelf neerdalen uit hemel en de kinderen van God verzamelen, de doden en de levenden?
Er lagen in de verkondiging van het koninkrijk van God door Johannes de Doper en Jezus voldoende aanknopingspunten om de acties van Caligula te duiden als de laatste stuiptrekkingen van het kwaad in het zicht van de komst van de hemelse Heer. Er waren ook voldoende overeenkomsten tussen Caligula’s plannen en de profetieën van Daniël om deze op Jezus te betrekken. Hiermee, vermoed ik, gaf Caligula zonder het te weten een enorme impuls aan het ontwikkelen van gedachten over een ‘einde der tijden’ onder de volgelingen van Jezus, 50 jaar later uitmondend in het boek Openbaring.
Het einde dat niet kwam
Maar het zou anders lopen. Op 24 januari van het jaar 41 stierf Caligula en drie weken later bereikte het nieuws een opgeluchte gouverneur van Syrië. De legioenen keerden terug naar hun legerplaatsen. Het gruwelijke beeld werd nooit geplaatst in de tempel van Jeruzalem. Er kwam geen Joodse opstand en Jeruzalem werd niet verwoest.
En Jezus kwam niet terug.
Wat wil God?
Wat doe je als de belangrijkste profetie waar je gemeenschap uit leeft niet uitkomt? Sommigen haken af, anderen graven dieper: De profetie komt nog niet uit. De profetie klopt wel maar wij hebben het niet goed begrepen. Had Jezus niet gezegd: ‘Alle volken moeten het goede nieuws horen.’?
Zei hij niet: ‘Eérst moeten ze het horen’?
De vrienden van Jezus in Antiochië zoeken het na in de boekrol van de profeet Jesaja. Hoe de afgehouwen stronk van Davids familie opnieuw zou uitlopen en haar wortel weer vrucht zou dragen. Hoe de gezalfde zal staan als een vaandel waaronder alle volken zich zullen scharen. Hoe op die gezalfde de Geest van de Heer zou rusten. En hoe de wolf en het lam samen zullen neerliggen op Gods Heilige berg. Ze lezen dat zijn daden bekend gemaakt moeten worden onder de volken. Het evangelie gaat niet meer om een andere koning voor Israël alleen, het gaat om een andere keizer, een allerhoogste koning.
Vol van Heilige Geest leggen ze Barnabas en Saul de handen op. De volgende dag vertrekken ze. Eerst Cyprus, dan Galatië en dan naar het Westen.
Naar de wolven.
De eerste brief aan de Tessalonicenzen
De oudste tekst in het nieuwe testament wordt zo’n vijf, zes jaar later gericht aan de kersverse volgelingen van Jezus in de stad Tessalonica, geschreven door een bezorgde Paulus, samen met Silvanus en Timoteüs.
Silvanus is ook zo’n man met een dubbele of driedubbele identiteit. Hij was namens de volgelingen van Jezus in Jeruzalem naar Antiochië gekomen om een brug te slaan tussen de Aramese wereld en de Grieks-Romeinse. In het Aramees heet hij Silas, in het Grieks wordt hij Silvanus genoemd, al is dat een Romeinse naam. Paulus en Silvanus hebben de gemeenten in Galatië opnieuw bezocht en daarvandaan de tiener Timoteüs meegenomen, ook weer de zoon van een Joodse moeder en een Griekse man. Ze zijn overgestoken naar Europa en hebben in de Romeinse kolonie van Filippi het evangelie gebracht. Zoals zo vaak leidde de boodschap tot opschudding en spanningen: hun boodschap stelt de macht van de elite en de scheiding tussen Joden en niet-Joden in de stad ter discussie. Mensen die geraakt werden door de boodschap van Jezus’ liefde toonden grensoverschrijdend gedrag, dat niet door iedereen gewaardeerd werd. De boodschap dat er een conflict zou komen tussen tempel en keizerrijk, waarbij Jezus zijn volgelingen veilig bij God zou brengen, was zowel politiek als sektarisch.
Paulus en Silvanus waren met stokslagen verdreven uit Filippi en bont en blauw aangekomen in Thessalonica. Maar ook daar werd hun boodschap door een groeiende groep mensen aangenomen. Wat was het toch, dat mensen zo verlangden naar iets wat ze nog niet kenden? Was het geloof in een liefdevolle vader van alle mensen? Was het de ervaring van liefde tussen broeders en zusters? Was het de hoop op een beter bestaan bij God? Of waren het de spirituele ervaringen die de boodschap kracht bij zetten, zoals visioenen en het spreken in tongen?
Hoe dan ook, net als in Judea komt ook in Thessalonica de Weg van Jezus in opspraak. Zowel de Judeeërs als de bewoners van Thessalonica ervaren de boodschap van Jezus als revolutionair. Paulus’ leven wordt bedreigd en halsoverkop moeten ze de stad ontvluchten. Vanuit Athene stuurt Paulus de tiener Timoteüs terug om de jonge gemeente beter te organiseren. Een reis van 1000 kilometer heen en terug. Alles te voet? Of een deel overzee? Silvanus en Paulus wachten in spanning af. Zou het wel goed gaan in de gemeente zonder hen? Er is nog zoveel dat ze hadden willen zeggen, misschien hadden moeten zeggen.
De markt van Athene, de culturele hoofdstad van Griekenland (inmiddels overschaduwd door het commerciële Korinthe). © Balage Balogh, Archaeology Illustrated.
Zodra Timoteüs terug is en hen redelijk gerust kan stellen, schrijven ze deze brief, wellicht al vanuit Korinthe. Hij moet in de gemeente worden voorgelezen, iedereen moet hem horen alsof Paulus, Silvanus en Timoteüs persoonlijk aanwezig zijn. Het is een brief waarin geloof, hoop en liefde en de hoop op de vereniging met Jezus in Gods hemels koninkrijk centraal staan. In de brief leggen ze de herinneringen vast om hun reputatie, en daarmee de reputatie van hun boodschap, te beschermen. Ze vragen hun vrienden om elkaar en hun nieuwe leiders te steunen en zich deel te weten van een wereldwijde beweging.
De tweede brief aan de Tessalonicenzen
De tweede brief lijkt wel geschreven als een correctie op de eerste. Blijkbaar is de boodschap van geloof, hoop en liefde in afwachting van de wederkomst niet goed voor iedereen. Sommige gaan achterover zitten en vergeten de eigen verantwoordelijkheid. Ze vinden het prima dat de rest voor hen zorgt. Waarom zou je werken of sparen als Jezus straks al komt om je naar het hemels koninkrijk te brengen? Ze lopen elk gerucht achterna en trekken zich terug in een vroom egoïsme, wachtend op het einde. De brief waarschuwt hen: ‘Verlies niet meteen uw verstand en raak niet in paniek!’
De brief is zó anders van toon en in de beleving van de eindtijd, dat veel theologen denken dat hij niet geschreven kan zijn door een en dezelfde Paulus. Ze gaan er van uit dat de brief een wat latere correctie is op de boodschap van I Tessalonicenzen. Aan de andere kant kan de brief ook niet te laat zijn. Juist in deze brief komt naar voren hoe sterk de gruwelijke plannen van Caligula de jonge gemeente nog overschaduwen:
[De 'dag des Heren' komt pas wanneer] de wetteloze gruwel zich openbaart, de zoon van de verwoesting. Dat is degene die zich tegenover en boven alles zal stellen wat goddelijk heet of zo vereerd wordt. Hij zal zitting nemen in de tempel van God en zichzelf vertonen alsof hij God is.
Die verwachting, dat de Romeinse keizer het einde zou inluiden door zijn beeld in de tempel van Jeruzalem te plaatsen, zou verdwijnen met de verwoesting van Jeruzalem in het jaar 70. Dat idee zien we nog wel in het vroege Evangelie naar Marcus en het gaat terug op de Aramees sprekende vrienden van Jezus. Het Grieks van 2Tess 2:3 (de woorden voor ‘wetteloosheid’ en ‘verwoesting’) en Mar 13:14 (de woorden voor ‘gruwel’ en ‘verwoesting’) mag dan verschillend zijn, de woorden gaan terug op dezelfde synoniemen in het Hebreeuws en Aramees voor destructieve afgodsbeelden en altaren.
Direct van Paulus of kort na hem geschreven, II Tessalonicenzen kun je het beste lezen vanuit het perspectief dat Paulus, Silvanus en Timoteüs, die inmiddels in Korinthe andere volgelingen van Jezus hadden aangetroffen, zelf gecorrigeerd werden: pas op met die verkondiging van een directe eindtijd. Kijk hoe dat kan leiden tot fanatiek of apathisch gedrag. Breng het evangelie naar alle mensen, maar bewaar een gezond evenwicht tussen het verlangen naar de komst van het koninkrijk van God en het bewandelen van de Weg van Jezus in het hier en nu.
Hoe vond je dit hoofdstuk?
Met jullie scores kijken we welke hoofdstukken verbeterd moeten worden. Heb je daar concrete ideeën over, stuur dan een e-mail.
Praat mee
Ga vanaf hier naar de suggesties voor geïnteresseerden, voor geloofsgroepen of voor theologen. Of lees eerst nog even verder voor wat achtergrondinformatie.
Achtergrond: Pseudepigrafe brieven van Paulus?
Pseudonieme brieven zijn brieven onder een valse naam; pseudepigrafe brieven zijn brieven onder een echte naam, maar valselijk aan die persoon toegeschreven. Theologen kijken als volgt naar de brieven waarin ‘Paulus’ als afzender genoemd wordt:
- Onbetwist van Paulus: Romeinen, I en II Korintiërs, Galaten, Filippenzen, I Tessalonicenzen, en Filemon, in totaal 61 hoofdstukken van de 87.
- Brieven uit de eerste eeuw op naam van Paulus, geschreven door hemzelf of door zijn leerlingen: Efeziërs, Kolossenzen en II Tessalonicenzen, 13 hoofdstukken van de 87.
- Pastorale brieven, door velen gezien als pseudepigrafen en dan pas in het begin van de tweede eeuw geschreven: I en II Timoteüs en Titus, eveneens 13 hoofdstukken van de 87.
Voor het begrijpen van Paulus’ controversiële leven krijgen de onbetwiste brieven uiteraard voorrang, al moet je dan nog steeds bedenken (zeker bij Paulus) dat je maar één kant van het verhaal leest.
Vaak worden de betwiste brieven gelezen als de woorden van zijn volgelingen op een later tijdstip, op naam van Paulus gesteld en als zodanig verspreid. Dat is overigens niet zonder problemen. Hoewel het schrijven van brieven, handelingen, evangeliën en openbaringen op naam van de apostelen een literaire vorm werd in de tweede eeuw, lijkt het er toch op dat mensen in de eerste eeuw een brief op naam van Paulus (zonder zijn inbreng) gewoon als bedrog zouden zien. Niet voor niets wordt in II Tessalonicenzen 2:2 gewaarschuwd tegen vervalsingen en wordt er in 3:17 duidelijk geclaimd dat de brief door Paulus zelf is geschreven. Hou ouder de brief, hoe groter het morele probleem van pseudepigrafe brieven.
Het feit dat veel brieven al in de loop van de eerste eeuw als gezaghebbend werden rondgestuurd toont daarom allereerst aan dat veel mensen al vroeg en vrij algemeen deze als authentieke brieven van Paulus zagen. Dit geldt overigens minder voor de pastorale brieven omdat deze pas in de tweede eeuw tot de brievenverzameling gerekend gaan worden.
Helaas is het vrij lastig om te bepalen waar en wanneer je het schrijven een pseudepigrafe brief moet plaatsen. Er zijn eigenlijk altijd wel meerdere mogelijkheden. In dit boek kies ik er voor om de presentatie in de tekst zelf voorrang te geven. Als de brief zegt van Paulus te zijn, dan lezen we die ook tijdens zijn leven. Ik geef daar dan wel bij aan welke twijfels er zijn aan het auteurschap. Maar ook een literaire creatie, zoals een brief op naam van een apostel, is alleen dan van enige kwaliteit als ze ook daadwerkelijk past in de tijd waarin ze gedacht is. Vroege christenen accepteerden deze brieven omdat ze zo goed pasten in het verhaal van Paulus dat deze vroege lezers dachten dat deze ook echt door Paulus zelf geschreven waren.
Het verhaal dat daarmee ontstaat is dan ook verrassend samenhangend.
Het heiligdom op het tempelplein in Jeruzalem. © Balage Balogh, Archaeology Illustrated.
Om te onthouden: De schaduw van Caligula, 40’er jaren.
Een handvol jaren later lijkt het dan zover. De Romeinse keizer Caligula eist dat de Joden een standbeeld van hem als God gaan aanbidden in de tempel van Jeruzalem. De mensen smeken de Syrische gouverneur in Antiochië het niet te doen. De oogst staat te verrotten op de vruchtbare velden van Galilea. De volgelingen van Jezus komen samen in gebed: Maranatha. En dan volgt het bericht dat de keizer vermoord is en dat het beeld niet geplaatst wordt. Vreugde, maar ook verwarring: Komt Jezus dan niet terug? Hebben ze dan Gods plan verkeerd begrepen? De volgelingen van Jezus zoeken het na in de Joodse bijbel. Bij de profeet Jesaja lezen ze het: eerst moet aan alle volken het evangelie gebracht worden. De Wederkomst wordt alleen maar belangrijker! De Heer komt niet alleen voor de Joden in Israël, maar voor zijn kinderen (Joden en niet-Joden) onder alle volken. De volgelingen van Jezus in de Syrische hoofdstad Antiochië sturen Barnabas en Paulus als gezanten naar de steden rondom de Middellandse Zee, waar hun controversiële prediking, die gepaard ging met ‘kracht en Heilige Geest,’ sommige mensen overtuigt en anderen woedend maakt.
- Het oudste stukje geschreven Nieuwe Testament werd eind jaren 40 geschreven: de Eerste Brief aan de Tessalonicenzen. Meteen zitten we midden in de actie. Na de nodige opschudding in de steden Filippi en Tessalonica, eind jaren 40, komen Paulus, Silas en Timoteüs aan in de grote Griekse havenstad Korinte. Ze sturen een brief vol geloof, hoop en liefde terug naar de gemeente in Tessalonica: Hou vol, de Heer komt spoedig.
- II Tessalonicenzen kun je zien als een correctie op de eerste brief die door sommigen verkeerd begrepen werd: de Heer verwachten betekent niet dat je nu niks meer te doen hebt!