Efeze en Patmos, rond het jaar 90

Er zijn weinig boeken die zo tot de verbeelding spreken als de Openbaring van Johannes. Talloze apocalyptische verhalen zijn gebaseerd op het idee van een dramatisch einde aan de wereld of onze beschaving. Veel occulte verhalen zijn voortgekomen uit zijn beschrijving van engelen, duivels en demonische beesten. De slag bij Armageddon tegen de legers van Gog en Magog heeft Tolkien geïnspireerd in zijn battle of middle earth en de fundamentalisten van de Islamitische Staat bij hun strijd in Irak en Syrië. Het is het ultieme heldenverhaal dat de parallelle universums van de kosmos en eeuwigheid omspant; groter dan dit wordt het niet.

De Openbaring van Johannes heeft telkens weer de paranoia en strijdlust aangewakkerd van individuen, doomsday cults en revolutionairen die naar hun versie van een 1000-jarige heilsstaat op aarde verlangen. De overeenkomst tussen al deze groepen is dat zij net zo lang puzzelden met de tekst totdat de profetie specifiek op hun tijd sloeg. De belangrijkste theologische commentaren op dit boek gaan dan ook over de interpretatie ervan. Het ligt voor de hand om het boek met zo’n bril te lezen. Maar was zoveel precisie ook wat de schrijver motiveerde? En wat was de impact die het had op de hoorders ervan toen dit boek voor het eerst werd voorgelezen in de gemeenten van Asia, rond het jaar 90?

De impact die ik zelf ervaarde was heel anders toen ik ging luisteren in plaats van lezen. Ik zocht een rustige plek op aan de beek achter ons huis. Daar ging ik zitten en luisterde ruim een uur naar de gesproken versie op de Mijn Bijbel-app. Het grote voordeel is dat je dan niet kan gaan nadenken en rekenen. Je luistert dan meer met je hart dan met je verstand. Terwijl je intens luistert zie je de beelden over elkaar heen tuimelen. Je hebt je 'ogen' nodig om dit boek te beluisteren. Dat is best zwaar, want het zijn nachtmerries vol van wraak en geweld. Je voelt de pijn en de trauma’s van Johannes, van het Joodse volk en van de volgelingen van Jezus. Je voelt zijn woede naar Rome toe, die hij de ‘hoer op de zeven heuvelen’ noemt die in luxe leeft van de ellende die zij anderen aandoet. Maar af en toe breekt het zonlicht door, telkens als het lam in beeld komt en uiteindelijk overspoelt het licht je, in het afsluitend visioen. Ontroerend, troostend en bemoedigend.

Is dat wat Johannes zijn broeders en zusters wilde geven? Een ervaring? Dat kun je zelf proberen als je je eerst verplaatst in hun situatie: in hun trauma’s, in hun omgang met de schrift en in de rol van Jezus in hun leven.

Johannes

Na de verschrikkelijke oorlog tussen Rome en de Joden (in de jaren 66-73 van de eerste eeuw) zijn veel Joden als vluchtelingen of weggevoerde slaven terecht gekomen in de provincie Asia rond de stad Efeze. Een van hen, ene Johannes, wordt gepresenteerd als de schrijver van het wonderlijke boek Openbaring dat het Nieuwe Testament afsluit, al is het niet als laatste geschreven. Er is in de vroege kerk lang gediscussieerd of Openbaring wel gezaghebbend genoeg was om in het Nieuwe Testament opgenomen te worden. Was de schrijver nu wel of niet dezelfde als de apostel? Hoe verklaar je dan de verschillen in taal en theologie met het Evangelie naar Johannes? En is dit boek, waarin gesproken wordt van een duizendjarig vredesrijk, echt een profetisch toekomstvisioen, een krankzinnige illusie of een kunstzinnige creatie? Die discussies zijn eigenlijk nooit gestopt.

Tegenwoordig vinden de meeste bijbelwetenschappers dat de taal en de theologie van de Openbaring van Johannes zoveel verschillen van het Evangelie naar Johannes dat dat wijst op verschillende schrijvers, al zijn er wel opmerkelijke overeenkomsten in het gebruik van kernwoorden die op contact duiden. Ook wordt algemeen erkend dat de schrijver het Grieks sprak als tweede taal en zelf nog vooral in het Hebreeuws en Aramees dacht. Bovendien raken velen (en zeker degenen die dit werk vergelijken met andere profetische openbaringen uit de eerste en tweede eeuw) onder de indruk van de compositie en verbeeldingskracht van dit werk.

Brieven aan de zeven gemeenten

Johannes begint met zeven brieven aan gemeenten in zeven steden van de provincie Asia. Dat zijn geen losse brieven, maar zeven manieren van kijken die elkaar aanvullen en versterken in één boek. Efeze en Laodicea kenden we al, maar Smyrna, Pergamum, Thyatira, Sardis en Philadelphia zijn nieuw voor ons. Het is een bewijs van de snelle groei van het aantal volgelingen van Jezus in deze regio: het moeten er inmiddels een paar duizend zijn. Johannes noemt zich hun broeder en deelgenoot in hun lijden vanwege ‘Gods woord en het getuigenis van Jezus.’ Om dat getuigenis worden mensen gedood, ziet hij. Zelf is hij verbannen naar het eiland Patmos. Hij schrijft om ze aan om ze te moedigen: Het duurt niet lang meer, de Here komt!

Een plek voor genezingen in het Asclepion van Pergamum; op de achtergrond het altaar voor Zeus op de heuveltop. © Balage Balogh, Archaeology Illustrated.

Het trauma van Nero

Dat het bijbelboek Openbaring (net als het tweeluik van Lucas, het Evangelie en de Handelingen) van na de oorlog is, kun je op meerdere plekken zien. Net zoals Lucas de eisen aan de niet-Joodse volgelingen benadrukt om in een gemeenschap met koosjere Joodse volgelingen te kunnen leven, zo ageert Johannes tegen leiders in de zeven gemeenten die het daar niet mee eens zijn. Hij wil dat ze optreden tegen ontucht en het eten van offervlees. Verderop zien we dat ook Johannes weet dat de Heer niet was teruggekomen toen de tempel verwoest werd. Zoals Lucas de profetie aanpaste met de woorden “Jeruzalem zal door de heidenen vertrapt worden totdat de tijd van de heidenen voltooid is” (21:24), zo lezen we in Openbaring 11:2: “[De heidenen] zullen de heilige stad vertrappen, 42 maanden lang.” Een symbolisch getal, zoals we zullen zien.

Openbaring is dus geschreven na de dood van Nero. Toch ging het gerucht rond dat de jonge Nero niet echt zelfmoord had gepleegd of zelfs dat hij weer tot leven was gekomen en zou opstaan als heerser van de wereld. Direct na de val van Nero was er al iemand die claimde Nero te zijn, daarna een tweede (uit de provincie Asia) onder keizer Titus en een derde onder keizer Domitianus. Ze kregen volgelingen en steun van buitenlandse machten.

De lijn van 2Tess wordt doorgetrokken in Openb 13: Nero is het beest, de antichrist, de gevallen engel, de zoon van het verderf (de betekenis van de Griekse naam Apollyon en de Hebreeuwse naam Abaddon in 9:11). Zijn naam wordt gegeven als een getal: 666. Dat is de getalswaarde van de letters van de naam 'keizer Nero' in het Grieks (Het is 616 in het Latijn en beide getallen vinden we terug in de overgebleven handschriften van Openbaring). De schrijver en de eerste lezers van Openbaring herinneren zich Nero als degene die de martelaren vervolgde die getuigden van Jezus en die zijn legioenen naar Jeruzalem stuurde. Ze herinneren zich ook hoe ze in hem een nieuwe Caligula zagen die zijn afgodsbeeld in de tempel wilde plaatsen. Johannes voorziet nu dat het beeld van het beest aanbeden moet gaan worden en dat ieder die dat weigert het leven onmogelijk gemaakt zal worden door de Romeinse staatsmacht. De vraag is natuurlijk hoe de schrijver de verwijzing naar bedoelt: denkt hij dat Nero daadwerkelijk zal terugkeren uit de dood of vreest hij dat de jonge keizer Domitianus of een opvolger zich zal ontpoppen als een Nero? Met een getal kun je puzzelen en steeds nieuwe kandidaten vinden voor de rol van het beest.

Domitianus, keizer van 81 tot 96, vermoord op 44-jarige leeftijd. Zijn gezicht werd gereconstrueerd door ©Daniel Voshart. 

De vervolging onder Domitianus

Johannes heeft het gehad met Rome en met de keizers die rond Efeze als goden vereerd worden. Hij heeft gehoord van de vervolgingen in Rome en de dood van Petrus en Paulus. Hij heeft de massieve verwoesting en het enorme bloedbad in Israël gezien onder Vespasianus en Titus. En nu ziet en voorziet hij opnieuw vervolgingen in Asia.

Johannes lijdt als Jood onder de gruwelijkheden van de oorlog en het verlies van de tempel. Hij voelt rouw over de slachtoffers, solidariteit met de slaven en dwangarbeiders en woede over de doorgaande vernederingen. De tempelbelasting van vroeger moet nu aan de Romeinen betaald worden en keizer Domitianus laat er streng op toezien dat elke Jood, zo geboren of bekeerd, meebetaalt. De geschiedschrijver Suetonius schrijft:

“De belasting op de Joden werd met de grootste strengheid geïnd. Mensen werden vervolgd die in het geheim een Joods leven leidden of die hun (Joodse) afkomst probeerden te verbergen en niet de belasting op hun volksgenoten betaald hadden. Ik herinner me uit mijn jeugd dat ik erbij was toen een man van rond de negentig jaar door de procurator onder de grootste belangstelling werd geëxamineerd om te zien of hij besneden was.”

Mensen die zich bekeren tot het Jodendom of die als niet-Jood Jezus volgen kunnen in deze tijd vervolgd worden als ‘atheïsten’ omdat ze geen offers brengen aan de goden of aan de keizer. Ze kunnen hun bezitting kwijtraken, verbannen worden of gedood, tenzij ze bereid zijn om weer offers te brengen aan de goden en, in geval van christenen, Jezus te vervloeken. Johannes lijdt met hen mee als hun broeder. Maar hij lijdt ook aan degenen die bang zijn en hun vertrouwen in Jezus verliezen of die hun geloof proberen te verbergen door offervlees uit de afgodentempels te eten.

Veel synagogen zijn niet blij met de volgelingen van Jezus; hun zendingsdrang maakt de positie van Joden als vervolgde minderheid niet makkelijker. De leiders van de synagogen mogen, binnen hun eigen gemeenschap, Joodse volgelingen van Jezus straffen met zweepslagen (zoals Paulus vele malen de negenendertig zweepslagen had gehad). Ze kunnen hen ook aangeven bij het stadbestuur als onruststokers. Johannes noemt de Joodse gemeenschappen van Smyrna en Filadelfia daarom ‘synagogen van Satan.’

Johannes is als ‘christen,’ als ‘atheïst’ of als onrust stokende Jood verbannen naar het eiland Patmos. Hij is boos op Rome en behoort ongetwijfeld tot degenen die hun klachten bij God uitstorten en bidden om gerechtigheid en wraak. Hij zou juichen als de plagen van Egypte over de heidenen zouden worden uitgestort of als God met vuur uit de hemel Rome zou omkeren zoals ooit Sodom en Gomorra.

Efeze, mogelijk een tempel voor Vespasianus, Titus en Domitianus © Balage Balogh, Archaeology Illustrated.

Gesternte en geschriften

Astrologie was wetenschap in Rome. Beslissingen over leven en dood, oorlog en vrede, liefde en zakelijke investeringen werden genomen op basis van horoscopen en de stand van de sterren. Men was ervan overtuigd dat de kosmos van invloed was op de aarde. Zowel de vaste patronen van seizoenen, maanden en getijden, als de verstoringen daarvan door de bewegingen van de planeten en kometen. De sterrenbeelden stonden voor gebieden op aarde en de planeten voor dominante krachten zoals macht (Jupiter), strijd (Mars) en liefde (Venus). Hun dynamiek bepaalt niet alles wat je doet, maar je komt beter vooruit met de wind in de rug. Het sprankelende van de mens komt van de sterren en de uitnemende zielen van filosofen en keizers zullen opstijgen om zich tussen de sterren te voegen. Temidden van de goden bleven de vergoddelijkte keizers zo ook na hun dood hun invloed uit te oefenen op het aardse leven.

Domitia, vrouw van keizer Domitianus (81-96), en hun jonggestorven zoon, tot god verklaard en nu aan de hemel tussen zeven sterren (planeten). © Creative Commons British Museum

Maar voor Joden en voor volgelingen van Jezus (Joodse en niet-Joodse), hebben de sterren niet het hoogste woord. Er is een God die hemel en aarde gemaakt heeft. Hij houdt onze sterren in zijn hand. En door zijn geest openbaart hij zich aan mensen. Die geest geeft woorden, die woorden worden opgeschreven en die geschriften kunnen steeds opnieuw gelezen worden. En ook de lezer kan door de geest geïnspireerd worden. Toch is de hemel geen paradijs maar een strijdtoneel. In de sterren ziet Johannes orde en chaos, kwade en goede machten, schoonheid en verschrikking. Ook daar is ongehoorzaamheid aan God.
Maar dan ziet hij (als Jezus in Lucas 10:18) satan uit de hemel gegooid worden. Zijn ster kan de toekomst niet langer sturen. Net als in 1 Petrus 5:8 (de duivel gaat rond als een brullende leeuw omdat zijn tijd kort is) het de onderdrukking van nu een teken van het failliet van de boze machten.

De visioenen van Johannes zijn geen hallucinaties uit het niets. Elke uitdrukking, elk beeld, elk symbool in de Openbaring is verbonden met vergelijkbare uitdrukkingen in andere geschriften - niet alleen uit het Nieuwe Testament maar vooral uit de Hebreeuwse bijbel. Denk aan de schepping in het boek Genesis en de plagen van Egypte in Exodus, de poëzie van de Psalmen, de beestachtige koninkrijken in Daniël, de laatste oorlog en de nieuwe tempel in Jesaja en Ezechiël, de ballingschap van ‘zeventig weken’ die zeventig jaren bleken in Jeremia en de hemelse visioenen van Zacharia. De schrijver en velen in zijn publiek kenden deze teksten door en door, anderen herkenden tenminste de klank ervan. En eigenlijk is dat genoeg. De schrijver citeert zijn voorgangers immers niet, hij presenteert ons geen rebus die je moet oplossen. Nee, het lijkt meer alsof de oude verwachtingen in stukken zijn gevallen en dat Johannes met de scherven zit, totdat de geest hem weer opnieuw leert kijken en er een nieuw mozaïek zichtbaar wordt. Met een nieuw puzzelstukje dat alles anders maakt: het beeld van het lam dat geslacht werd en toch leeft. Daarmee wordt de puzzel opnieuw gelegd en ontstaan nieuwe betekenislagen. Gestuite verwachtingen barsten nu als vlinders uit hun versleten cocons.

Profetieën en patronen

Ons brein is niet alleen gebouwd om unieke en onvergelijkbare individuen waar te nemen maar ook om daarin patronen te herkennen: het patroon van een paard of koe, het patroon van een reis of groei, het patroon van verzoening of conflict. Zo werken ook verhalen, symbolen en vergelijkingen: het patroon van het lichaam helpt ons om de samenleving te begrijpen en het patroon van de held om een Disneyfilm te beleven. Johannes ziet patronen in de sterren, in de schriften en in de geschiedenis. Past is prologue, zeggen de Engelsen: patronen herhalen zich.

In Daniël las Johannes dat de gezalfde gedood zou worden en dat de stad verwoest zou worden; hij las dat het verbond zwaar zou worden, een week lang, en dat halverwege die week de offers aan God gestaakt zouden worden. “Tweeënveertig maanden zullen de heidenen de heilige stad vertrappen,” schrijft Johannes. Dat is voor hem een belangrijke tijdsspanne: 1260 dagen, drieënhalf jaar, tijd en dubbeltijd en halve tijd. Denk aan drieënhalve dag, een halve week.  Misschien zag Johannes dat er zo’n 35 jaar zat tussen de kruisiging en de verwoesting van de tempel, misschien hoopte hij dat 35 jaar na de val van Jeruzalem ook Rome zou worden verwoest en de Heer zou terugkomen.

Misschien.

Het is belangrijk om te zien dat de meeste profetieën in de Hebreeuwse bijbel niet zijn uitgekomen in de tijd van de profeet of op de manier waarop het beschreven stond. We lezen hoe Jona moest profeteren tegen de stad Ninevé, die de volkeren onderdrukte in zijn dagen: “Nog veertig dagen en Ninevé wordt ondersteboven gekeerd!” Maar de koning en de inwoners van Ninevé bekeerden zich en het oordeel bleef uit, tot woede van de profeet. “Ik wist wel dat U genadig en barmhartig bent, geduldig en vol goedheid,” klaagt hij. Jesaja beloofde koning Achaz dat God het kind van zijn zwangere jonge vrouw Immanuël zou noemen, ‘God met ons.’ En in zijn dromen ziet hij hoe de mensen hem ‘wonderbare raadsman, sterke God, eeuwige vader en vredevorst’ noemen. Maar haar zoontje Hizkia kon die woorden niet dragen, al was hij een goede koning. Jesaja’s verregaande woorden zijn nog steeds profetisch als Maria Jezus baart. Dat wisten onze vertellers en vertalers. Sterker nog: zegt niet het  aanpassen van bijbelse profetieën door de auteur iets over diens begrip van het fenomeen profetie?
Dat wil niet zeggen dat hij of zij deze profeten niet geïnspireerd achtte, of vond dat ze niet de juiste patronen zagen: zonde leidt tot oordeel, afvalligheid tot ballingschap en onderdrukking tot wraak. Maar er zijn ook andere patronen die daarin verandering kunnen brengen: bekering leidt tot verandering, God schept een nieuw begin. Er is telkens een nieuwe concrete context waarin die patronen herkend kunnen worden. En er is het idee dat God zich in de geschiedenis verder openbaart.

In die zin is het heel natuurlijk dat mensen in latere tijden opnieuw zoeken naar de patronen die het eind der tijden inluiden: klimaatverandering, rassenstrijd, kernwapens, meteorieten, wereldwijde virussen, technologische revoluties. Sommigen nemen het boek Openbaring opnieuw ter hand en zien dat het voor de deur staat. En dat klopt; we zijn ons er nu meer dan ooit van bewust dat de aarde kwetsbaar en eindig is. Maar laat je niet gek maken. Er zijn ook patronen van geloof, hoop en liefde die ons de weg wijzen naar een nieuwe hemel en een nieuwe aarde.

Huiskerk: wat zeggen de Schriften? © Balage Balogh, Archaeology Illustrated.

Het lam dat de patronen opent

Voor wie midden in het lijden zit, voor wie het kolkend water aan de lippen staat, kan het een troost zijn om de gezalfde aan de hemel te zien met het bebloede zwaard van wraak in de hand. Maar dat beeld kan juist schokkend zijn voor wie het geweld wil ontvluchten, voor wie in Jezus een bron van liefde vond, zonder oordeel en zonder straf.

Luister dan eens naar de laag daaronder. Wraak smaakt zoet, maar je krijgt er wel buikpijn van, leert Johannes. De strijdende gezalfde verslaat de demonen; maar niet zoals wij het verwachten. Er is een ander patroon dat nog sterker is, nog transformatiever. Het Lam, dat geslacht is, is waardig om de zegels te verbreken van de profetie. Telkens als Johannes het Lam ziet breekt het licht door. De herhalende patronen van God en mensen, van hemel en aarde, van Joden en heidenen worden van binnenuit getransformeerd in het leven van Jezus. In zijn vernedering ligt onze heerlijkheid, in zijn sterven ons nieuwe leven. Het Lam heeft met zijn bewuste aanvaarding van het lijden de dood verslagen en de strijd in de hemel gewonnen. Satan, de hemelse aanklager, en zijn engelen zijn de hemel uitgegooid zodat de uitkomst van de strijd op aarde vaststaat. Ons beeld van God als degene die ons oordeelt is aan gruzelementen geslagen. Het Lam regeert.

In het Lam worden 144.000 mensen uit de stammen van Israël gered: 12 x 12 x 1000, alles maal alles maal veel. Heel Israël. En dan nog een menigte uit alle volken die niemand tellen kan. In hem ziet Johannes een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Een nieuw Jeruzalem, de bruid van het Lam. En dat Lam draagt de namen van God; het is één met God. Er is geen tempel meer nodig om offers aan God te brengen, want God heeft zichzelf aan ons gegeven.

Let op het Lam.

Hoe vond je dit hoofdstuk?

Met jullie scores kijken we welke hoofdstukken verbeterd moeten worden. Heb je daar concrete ideeën over, stuur dan een e-mail.

Rating: 5 sterren
1 stem

Praat mee

Ga vanaf hier naar de suggesties voor geïnteresseerden, voor geloofsgroepen of voor theologen. Of lees eerst nog even verder voor wat achtergrondinformatie.

Achtergrond: Vervolgde Domitianus de christenen?

We hebben maar weinig bewijzen voor de traditionele overtuiging dat Domitianus de volgelingen van Jezus in het hele rijk en ook specifiek als christenen vervolgde. Wel kennen we zijn belasting op Joden en wordt gemeld dat hij zijn neef Clemens liet executeren en diens vrouw Domitilla verbande voor hun ‘atheïsme,’ de weigering om de goden te aanbidden. Dat was een beschuldiging tegen ‘velen die afdreven naar het Jodendom,’ al dan niet als volgelingen van Jezus. Alleen etnische Joden waren vrijgesteld van de plicht de goden te aanbidden.

Net als in het geval van Nero zijn er dus twijfels. Maar pas op, je kunt ze niet allebei vrijpleiten. Er is duidelijk bewijs (zie hieronder de brief van gouverneur Plinius aan keizer Trajanus) dat er een wet was uitgevaardigd tegen ‘christenen’ waar de doodstraf op stond. Dat moet door Nero of door Domitianus gedaan zijn. Als Domitianus dat gedaan had, dan zou er een vervolging zijn geweest in álle provincies en daarvoor zien we geen bewijs. Maar als de wet stamt uit de tijd van Nero, dan zou een lokale gouverneur in de jaren 90 er voor gekozen kunnen hebben om die wet actief te handhaven. 

Hoe zoiets ging, beschrijven de brieven van Plinius Secundus die rond het jaar 112 gouverneur werd van Bythinië (de provincie ten noorden van Asia). Hij krijgt te maken met een rechtszaak tegen mensen op de beschuldiging dat ze ‘christenen’ zouden zijn. Plinius kent die oude wet niet goed en is 'terughoudend:' hij laat wat hardnekkige christenen executeren, twee diakonessen martelen en vraagt dan de keizer om hulp, want er zijn al zoveel christenen dat de heidense tempels steeds minder offervlees verkopen. Ook de keizer wil er niet echt aan; maar wie bewezen christen is en niet wil offeren aan de goden moet natuurlijk wel de doodstraf krijgen. Als martelingen en executies normaal waren onder een 'terughoudende' gouverneur en keizer, hoe kan het dan zijn geweest zijn in Asia onder een minder terughoudende gouverneur en een Joden-jagende Domitianus?

Plinius aan keizer Trajanus

"Het is mijn vaste praktijk, Heer, om alle zaken waarover ik twijfel aan U voor te leggen. Want wie kan mij beter sturen in mijn aarzeling en instrueren in mijn onkunde?

Ik was nog niet eerder betrokken bij vervolging van christenen en weet daarom niet wat en hoe hardhandig er bestraft (en ondervraagd) wordt. Ik heb lang stilgestaan bij de vraag of er onderscheid gemaakt moet worden naar leeftijd of fysieke gesteldheid. Is er ruimte voor genade voor wie berouw heeft en gestopt is? En is alleen de naam ‘christen’ al strafbaar, zonder verdere wandaden, of zijn het de wandaden onder die naam?

Vooralsnog ben ik, toen mensen als christenen aan mij werden voorgeleid, als volgt voortgegaan. Ik vroeg hen of ze christenen waren. Wie dat beleden vroeg ik het een tweede en een derde keer, onder dreiging van de [dood]straf. Wie het volhielden liet ik afvoeren want ik twijfel er niet aan dat, wat men ook gelooft, zulke obstinate en inflexibele koppigheid gestraft behoort te worden. Er waren er ook, even waanzinnig, die [ik niet kon laten executeren omdat ze] Romeins staatsburger waren; ik heb ze met de aanklacht naar Rome gestuurd.

Spoedig nadat mijn behandeling van deze misdaad bekend werd kwamen er meer gevallen – zoals vaak gebeurt. Een anoniem pamflet werd ontvangen met veel namen erin. Wie ontkenden christen te zijn of ooit geweest te zijn, de Romeinse goden aanriepen met de juiste formulering, voor uw eigen beeltenis (die ik hiervoor had laten brengen) reukoffers en wijn offerden én daarbij Christus vervloekten – waar ware christenen onmogelijk toe te brengen zouden zijn - heb ik vrijgesproken en laten gaan. Anderen die in de aangifte genoemd waren gaven toe dat ze christenen waren maar zwoeren het al snel af; sommigen hadden dat al gedaan, de één drie jaar geleden, de ander vele jaren geleden, meerderen zelfs al twintig jaar geleden [toen Domitianus keizer was! - BvO]. Ook zij allen hebben de beeltenissen van U en de godenbeelden vereerd en Christus vervloekt.

Zij beweerden echter dat hun schuld of fout niet meer was dan de gewoonte op een vaste dag [van de week] voor daglicht samen te komen en een lied te uiten voor Christus als een god en zich met een gelofte aan elkaar te verbinden. Dat was niet om misdaden te begaan. Integendeel: ‘geen diefstal of roof, geen echtbreuk, geen onbetrouwbaar [getuigenis*], geen bezit vasthouden dat een ander heeft toevertrouwd.’ Hierna gingen ze uiteen om later op die dag weer samen te komen voor een gewone en onschuldige maaltijd. Daarmee waren ze opgehouden na mijn edict, dat, overeenkomstig Uw opdracht, besloten samenkomsten [van allerlei groepen] verbiedt. Des te noodzakelijker vond ik het een tweetal slavinnen, die diakonessen genoemd werden, te laten martelen om te achterhalen wat de waarheid is. Maar ik vond niets dan ontaard en ongebreideld bijgeloof.

Daarom is het onderzoek opgeschort en heb ik mij gehaast U te raadplegen. De zaak lijkt me namelijk uw overweging waard, gezien het grote aantal mensen dat geraakt wordt. Want veel mensen van alle leeftijden, alle standen en beide seksen werden en worden in gevaar gebracht. En niet alleen in de steden: ook in dorpen en op velden is deze besmetting wijdverspreid – maar het lijkt te verhelpen en recht te zetten. Nu al is het voldoende duidelijk dat bijna verlaten tempels weer drukker bezocht beginnen te worden en dat de godsdienstige plechtigheden na lange onderbreking opnieuw plaatsvinden. Overal is weer offervlees waar tot voor kort zelden een koper voor gevonden werd. Hieruit valt eenvoudig af te leiden hoe groot de menigte is die gecorrigeerd kan worden, als er ruimte mag zijn voor berouw."

* dit heb ik toegevoegd vanuit de gedachte dat Plinius, zonder het te weten, het hier misschien heeft over de tien geboden.

Trajanus aan Plinius Secundus

"Je hebt gedaan wat je moest doen, beste Secundus, in de afhandeling van aangiften tegen christenen. Er is immers geen algemene vastomlijnde procedure om dit op te lossen. Je moet ze niet actief vervolgen; [alleen] als er aangiften en bewijzen tegen hen zijn moeten ze gestraft worden. Met dien verstande dat wie ontkent [nog] christen te zijn en dat bewijst door onze goden aan te roepen, gratie krijgt, hoe verdacht ook het verleden.

Anonieme pamfletten hebben geen plaats in strafzaken; dat zijn zeer slechte precedenten en ze passen niet in mijn [regeer]periode."

Efeze de zetel van de gouverneur van de Romeinse provincie Asia.© Balage Balogh, Archaeology Illustrated.

Om te onthouden: Gezichten in de nacht, rond het jaar 90.

Ook in de dichtbevolkte regio rond Efeze komen veel Joodse vluchtelingen; de gemeenten groeien er razendsnel. Maar deze migranten nemen wel hun oorlogstrauma’s mee. Ze vrezen het ergste als keizer Domitianus (een zoon van Vespasianus) met strakke hand de speciale belasting heft van de overwonnen Joden. Ook niet-Joden die ‘Joods’ gaan leven, zoals de volgelingen van Jezus, krijgen het zwaar in sommige provincies.

  • De Openbaring van Johannes is een geschreven visioen om de gemeenten in en rondom Efeze te bemoedigen. De schrijver is een Jood, Johannes, die verbannen is naar een eiland vanwege zijn getuigenis dat Jezus de komende Heer is. De oude voorspellingen uit de Hebreeuwse bijbel krijgen in zijn ogen een nieuwe vertaling in een clash tussen Gods Messias en het Romeinse imperialisme. Het is een gewelddadige maar hoopvolle boodschap. In de hemel is die strijd al gestreden en daar wordt het nieuwe Jeruzalem gereedgemaakt als de bruid van de Messias. Haar bruidegom is het lam. De Messias die zijn eigen leven gaf voor het nieuwe verbond tussen God en mensen. De Wederkomst wordt alleen maar groter: Rome delft het onderspit, de dood wordt verslagen en hemel en aarde vernieuwd. Er is geen tempel van steen meer nodig: want God of het Lam zelf is de tempel geworden voor de mensen.